De ‘boldootwagen’ werd-ie in de volksmond genoemd: de stinkende poepkar die voor het verzamelen van fecaliën dagelijks langs de Amsterdamse huizen reed. De laatste keer op oudejaarsavond 1934.

Tot ongeveer de eeuwwisseling verwerkte de stadsreiniging de poep met ander afval tot compost, die gretig aftrek vond bij de boeren om het land mee te bemesten. Deze kringloop werd rond 1900 doorbroken door de komst van goedkope kunstmeststoffen als thomasslakkenmeel (een bijproduct van de staalindustrie) en chilisalpeter (een stikstofverbinding).
Stadsmest legde het af tegen de kunstmest: het was duurder en minder goed voor de groei van de gewassen, en het op het land brengen van de veel grotere hoeveelheden stadsmest kostte veel werk.

De opmars van kunstmest zorgde niet alleen voor een ommekeer in de landbouw, maar was en passant ook de reden voor de oprichting van de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten. Wat was het geval? Amsterdam kon nu z’n poep en ander afval niet meer kwijt.
Dumpen dachten de bestuurders. Ze lieten het oog vallen op het Naardermeer. Natuurliefhebbers onder aanvoering van Jac. P. Thijsse kwamen daartegen in het geweer. De Amsterdamse gemeenteraad verwierp op 14 december 1904 het voorstel van B en W.
Erg veel vertrouwen in het stadsbestuur hadden Thijsse en de zijnen niet.
Ze besloten een fonds in het leven te roepen om bedreigde natuurgebieden op te kunnen kopen.
Op 22 april 1905 was Natuurmonumenten een feit. Een jaar later werd het Naardermeer aangekocht.

Het stikstofrijke kunstmest bracht onderwijl een revolutie teweeg in de landbouw.
Van dezelfde oppervlakte grond konden boeren een grotere opbrengst binnenhalen.
Op de heidegronden hoefde geen vee meer te worden gehouden om van nature rijkere gronden van mest te voorzien.
Ook deed de natuurlijke voedselrijkdom van de grond er veel minder toe en kwam de grootscheepse ontginning van woeste gronden snel op gang.
Meteen vanaf het begin nam het gebruik van kunstmeststoffen in Nederland een hoge vlucht. Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog was het gebruik van stikstof toegenomen van 3 kilo per hectare tot 39 kilo. Bouwland èn weiland werden bemest.
De landbouw op de voormalige woeste gronden ontwikkelde zich in die jaren tot een ‘veredelingsbedrijf’ waar men gewassen verbeterde en produceerde voor de wereldmarkt. Veevoer (mais) en kunstmest werden omgekeerd op de wereldmarkt ingekocht. Boeren gingen specialiseren.

Stikstofrijke kunstmest veroorzaakte deze eerste ‘groene revolutie’ in de Nederlandse landbouw.
Datzelfde spul is heden ten dage uiterst belangrijk voor de voedselvoorziening wereldwijd. Minstens twee miljard mensen zijn ervan afhankelijk, berekende de Tjechische landbouweconoom Vaclav Smil in 1997.
Met alle negatieve gevolgen van dien – grondwatervervuiling, atmosferische stoornissen – voor het milieu: Smil noemt de grootschalige verspreiding van kunstmatige stikstof even ernstig als de kooldioxidevervuiling. En zo zijn we weer terug bij ons oorspronkelijke onderwerp: poep.
Menselijke poep gaat tegenwoordig door het riool, maar omwille van het milieu maakt dierlijke mest een langzame comeback.
De gedachte van een natuurlijke kringloop wint terrein in de landbouw.

Arie Vestering

Bron: milieudefensie.nl